Biografie Henk

“Van een Veenkoloniaal”

onder contructie
Dit document is nog in bewerking

Toen mijn vader, geboren 23 april 1900 in 2e Exloërmond, 15 jaar was ging hij als leerling bakker werken bij Bakkerij van Goedhart Berend Borgesius Sluisstraat 116 in Musselkanaal. Op 15 mei 1915 ging hij daar ook inwonen op een knechtenkamer. Op 21 februari 1922 verhuisde hij naar Nieuw-Buinen waar hij al met zijn vrienden bij de jongeren vereniging kwam en hij mijn moeder voor het eerst ontmoette.

Eerste-foto-van-Jan-Eising-en-Jantje-Mulder.jpg

Toen hij haar daarna bij het fietsen met zijn vriend in Buinermond weer zag, zei hij tegen zijn vriend “zij wordt later mijn vrouw” en zo is het ook gekomen.

Op 4 mei 1926 trouwde hij met haar in Buinerveen en gingen zij in Onstwedde wonen. Het bijzondere van deze foto is dat hij niet op de bruiloft is gemaakt maar op 15 mei 1932 tijdens de bruiloft van de zus Fennie van mijn vader met oom Jaap Pranger. Daarbij gebruikten zij de gelegenheid om ook een trouwfoto te maken met het gebruik van hun bruidsboeket.

Eising Mulder

In het interbellum, de jaren tussen de beide wereldoorlogen was er veel drukte in Nederland zo ook in de Drents/Groningse veenkoloniën. Er trokken veel mensen naar dit gebied. Er werd volop turf gewonnen vooral in dit tegen de Groningse grens aanliggend veengebied, wat ook meteen daarna ontgonnen en in gebruik genomen werd.

1 e Exloërmond
Burgelijke-stand-Odoorn-Jan-Eising

Mijn ouders begonnen een bakkerij in het midden van Eerste Exloërmond, in de volksmond “1e mond” genoemd, een langgerekt veendorp langs een kanaal met zijtakken de zogenoemde wijken voor het afvoeren van de veen-turven en gelegen tussen het Exloërveen en de provinciegrens met Groningen. De familie van mijn moeder hadden een schildersbedrijf in Nieuw Buinen en zij stimuleerden het jonge stel om zelf een bakkersbedrijf te beginnen. Zij hielpen hen daarbij met het verwerven van een startkapitaal, ook sommige bewoners van “1e mond” stonden voor hen in.

De bakkerij, ontworpen door Klaas Prummel (1884-1970) de in de Drents/Groningse omgeving bekende architect van monumentale bouwwerken, is in 1927 gebouwd in Eerste Exloërmond G55a, Na het gereedkomen van de voor die tijd zeer moderne bakkerij in de gemeente Odoorn hebben ze zich bij het gemeentehuis in Exloo inschreven en zijn er op 25 juni 1928 gaan wonen.

Op 1 augustus 1928 wordt de bakkerij geopend. Drie maanden na het betrekken van de bakkerij werd mijn oudste broer Geert Engelbertus op de bakkerij geboren en de bakkerij liep na een toch wel moeilijke start voortreffelijk. Na een jaar werd mijn tweede broer Gezinus geboren. In 1930 werd mijn zus Engeltje geboren en was het gezin compleet.

Toen mijn vader op 15 februari 1915 als leerling bakkersknecht bij bakker Borgesius in Stadskanaal begon kon je daar ook als vaste knecht een bakkers opleiding krijgen. In de winter van 1930, hij had toen al zijn eigen bakkerij, verzorgde bakkersmeester Ph Salverda uit Leeuwarden het examen van de cursus.

Salverda

Het examen gebeurde in de bakkerij van Borgesius. Als oud knecht deed mijn vader ook zijn examen zodat hij gediplomeerd was wat o.a. nodig was voor het voeren van zijn bedrijf.

Bakkers diploma Jan Eising

De klandizie breidde zich uit, mede door de kleine winkel met huishoudelijke artikelen en eenvoudige levensmiddelen van mijn moeder. Er kwamen turfschepen door het kanaal en er was geen andere winkel in het dorp zodat de schippers naast brood ook voor levensmiddelen in haar winkel kwamen. Er was veel armoede in de veenstreken en die mensen moesten geholpen worden vond mijn moeder en dus kregen ze brood wat over was.

Veenpraam

In de andere dorpen in de omgeving werden naast het uitventen van het brood ook de bestellingen rond gebracht. In die drukke tijd is er een knecht aangenomen, die ook op de bakkerij kwam inwonen.

Vader met zijn eerste bakkersknecht

Naast het bakken van brood en banket werd door hen ook in de rondom gelegen dorpen aan huis/boerderij verkocht zodat er twee vent routes kwamen. Eén door Tweede Exloërmond en één door Buinermond. Hiervoor werd er nadat dit met transportfietsen werd gedaan een paard en wagen bij aangeschaft. Achter de bakkerij en keuken was daarvoor al een in het bakkerijgebouw een paarden en wagenstal aanwezig. De bakoven werd aanvankelijk gestookt met turf en takkenbossen en in 1935 werd er een oliestook installatie geïnstalleerd wat het bak proces behoorlijk versnelde.

De nieuwe Brood ventwagen

De zaken liepen zo goed dat er een auto werd gekocht. Het werd een T-Ford en je kreeg pas een rijbewijs als je ook je rijexamen had gehaald. Dat deed je bij de Rijkspolitie in Assen. Het examen gebeurde erg primitief. De examinator reed met zijn eigen auto achter de kandidaat aan en zorgde zo nu en dan zelf voor “plotselinge” evenementen zoals van rechts komend verkeer. Het kenteken werd toen niet aan de auto gekoppeld uitgegeven, maar op naam van de eigenaar en die ging dan ook mee naar je volgende auto.

De nieuwe T-Ford koste toen 1432 gulden.

Kenteken register
Inschrijvingen in het kenteken register van de provincie
T Fort
D11346

De auto werd gebruikt om de voorraad tijdens het venten aan te vullen en natuurlijk ook om uit te gaan. Ondanks de spanning in de wereld ging het leven in Nederland gewoon door. Er was veel inflatie.

In 1939 gebeurde er een ramp. Engeltje kreeg een acute blindedarm ontsteking die doorbrak. Zij werd naar het ziekenhuis in Groningen gebracht waar ze aan de opgelopen buikvliesontsteking overleed. Vlak daarvoor werd deze foto gemaakt.

Het gezin in 1938 Vader Moeder Gezinus Engeltje en Geert

Het waren roerige tijden, Duisland was Noorwegen en Finland binnengevallen en had deze bezet. Hierna werd Polen overrompeld en verdeeld met Rusland. In Nederland wordt het leger gemobiliseerd. Vader Jan heeft vrijstelling vanwege de bakkerij. Moeder had het erg druk met het invoeren van de distributie, voor veel dingen kwamen er bonnen met de nodige administratie en de controles. Moeder raakte weer in verwachting …….van mij, zij hoopte op een meisje.

Huis-van-Opoe-en-tante-Dien
Oma Mulder verhuisde met tante Dien naar dit huis

De mogelijkheid op oorlog dreigde. De brandstof-beschikking wordt ingevoerd, dat betekent geen olie meer voor het stoken van de oven. Er wordt weer een voorraad takkenbossen achter de bakkerij opgericht voor het stoken van de oven, want zonder olie werkt de brander niet meer.

Toen ik in de nacht van 7 maart 1940 in de bakkerij geboren werd bestond het gezin uit vader Jan en moeder Jantje en hun twee kinderen Geert Engelbertus, Gezinus. De jongste zus van mijn vader, mijn tante Antje, was gekomen om te helpen bij de drukte. Mijn nieuwsgierige broers Geert 12 jaar en Gezinus 11 jaar waren bij mijn oom Arend en en tante Joppie in Musselkanaal gedropt.

Centrale
Telefooncentrale van Stien

In mijn eerste levensjaar en het begin van de oorlog waren we nog aardig mobiel met de auto, maar na de inval in mei van de Duitsers kwamen er wel beperkingen . We gingen nog wel er mee naar de Hunebedden, Drouwenerzand en naar de dierentuin in Emmen. Ook naar familie in Buinerveen waar Opoe Mulder samen met Tante Dien uit het ouderlijkhuis waren verhuisd, daar woonde Oom Hendrik die het schilders bedrijf had voortgezet. De familie van mijn vader werd meestal lopend of met de fiets binnendoor bezocht door de velden. Dat was dan een kortere afstand naar Opa in 2e Exloërmond of naar Oom Derk en Tante Joppie in Musselkanaal. Oom Derk had op het werk een ongeluk gehad en kreeg een houten kunst been en aangepast werk bij de boerenbond waar hij werkte.

De verder weg wonende familie werd wel met de auto bezocht, in Meppel Oom Jaap en Tante Fennie waar Oom Jaap een tuinderij had en naar Oom Geert en Tante Henderkien in Veeningen die daar ook een bakkerij hadden. Ze hadden een hulp, Stien die daar ook het postkantoor met telefooncentrale bediende.

Oom Bertus en Tante Annie woonden op een boerderij in Odoonerveen.

Boederij-oom-Bertus
Brug Odoornerveen voor de boerderij van Steenbergen

Bij oom Bertus en tante Annie lag voor hun boerderij het Oranjekanaal welke deel uitmaakte van één van de stoplinies van de landsverdediging. De Q-linie. Aan hun kant van het water lagen 2 kazematten met er tussen eenloopgraaf. Vlak naast de bunker was een ondermijnde brug, de verbinding van Odoorn naar Schoonoord en die moest verdedigd en bewaakt worden. Op 10 mei 1940 vielen Duitse soldaten ons land binnen via Coevorden. Eén voor één kwamen zij de verschillende verdedigingslinies tegen. In de nacht van 9 op 10 mei was al een deel van de bruggen langs de Q-linie opgeblazen zodat de Duitsers het water niet konden oversteken.

Plaatselijk werd hevig verzet geboden waaronder rondom de kazematten verderop naar het zuiden tussen Noord-Sleen, Oosterhesselen en Geesbrug. Maar bevelhebber Veenbaas had slechts 3.000 soldaten tot zijn beschikking tegenover 12.000 Duitse manschappen. Het verzet hier mocht niet baten, Drenthe werd de eerste dag al onder de voet gelopen. Verderop op de afsluitdijk werden de Duitsers tegengehouden en konden pas na de overgave en noodvoorzieningen over de dijk naar Noord-Holland.

Ik was er vlug bij om te kunnen lopen en wilde niet in de box. In de bakkerij mocht ik niet komen, dat was nog te gevaarlijk. Van de eerste twee jaren kan ik me niet zoveel herinneren maar ik weet nog goed dat onze auto in 1943 werd gevorderd door de landwachters en de Duitsers. Onder de paardenwagen waren de banden versleten en om die dan toch te kunnen gebruiken werden er de wielen van een DKW auto die van een verderop wonende ambtenaar was en bij ons in de wagenstal gestald stond er onder gemonteerd. Dat deed van’t Optende de vader van mijn vriendje die Loonwerker was en de dorstmachines beheerde. De DKW stond op blokken achter in de wagenschuur en was een leuk voor mij zei het “verboden” speelobject. In de paardenstal werden varkens gehouden die in het najaar clandestien geslacht werden.

Distributie bonnen
Verzameling distributie bonnen

Mijn ouders hadden het druk met de bakkerij. Van de Duitsers hebben wij in de oorlog niet zoveel last gehad, wel van de landwachters. Op een gegeven moment kwamen ze er achter dat de DKW bij ons in de schuur stond en die wilden ze weghalen. Mijn vader zij toen met een smoes dat dat niet kon omdat de Duitsers de wielen er af hadden gehaald toen gingen ze onverrichter zaken weer weg. Ook een groep Duitsers kwamen hem ophalen en die kregen te horen dat die “zwarten” (dat waren de landwachters) de wielen hadden meegenomen en zo bleef hij staan tot na de oorlog. We hebben toen de wielen er weer onder gemonteerd en de DKW teruggebracht naar de eigenaar. Omdat er geen benzine meer in de tank zat moest hij gedrukt worden en ik mocht hem toen sturen want ik was het lichtste in gewicht. Ook met de controle van de bonnen waren de commiezen van de landwachters erg lastig. Mijn moeder had een heleboel werk met het bijhouden van al die bonnen.

Henk-en-Rikie-Mulder-met-Kazan-de-hond
Met Riekie Mulder bij Kazan voor zijn hok bij de tabaksplanten

Alles was bijna op de bon. En die bonnen moesten in een speciaal daarvoor gemaakt opplak-systeem ingeleverd worden. En dat werd nog wel lastig omdat er ook wel zonder bonnen spullen verkocht werden die buiten de administratie gehouden moesten worden. Zo werd er “zwart” rogge ingekocht bij te vertrouwen boeren die dan ook weer “zwart” geleverde producten kregen. Ook de molenaar Mulder in Nieuw-Buinen zat in het complot want het graan moest gemalen worden en het graan lag niet bij ons opgeslagen maar bij de boer. Dat leidde tot een gestripte boekhouding. Het meel lag dan op de grote zolder boven het voorste deel van het huis en de bakkerij. In die tijd was het zeer moeilijk om aan rookartikelen te komen en dus werden er in de tuin tabaksplanten verbouwd.

De bladeren die na het afplukken van de stammen op de grote zolder boven de oven goed gedroogd konden worden op lange lage rekken. Er waren verschillende soorten tabaksplanten voor sigaretten, pijp en pruim tabak. Onder de rekken kon je het meel goed verstoppen. Ondanks dat het oorlog was voelde ik mij zeer vrij om van alles ondernemen en kon doen en laten wat ik wilde. Er waren best veel kinderen in de buurt om mee te spelen. Mijn oudere broers gingen in 1941 en 1942 naar het voortgezet onderwijs in Musselkanaal, Geert naar de ambachtsschool en Gezinus naar de ULO . Geert leerde voor timmerman en Gezinus had interesse in Electrotechniek.

Rondom de bakkerij was een zee van ruimte en van alles te beleven. Mijn vader gaf aan de buurtkinderen zwemles en dat gebeurde niet in het kanaal voor het huis, maar in het water dat eindigde niet ver achter de bakkerij. Het was in een zwaaikom aan het einde van een zijkanaal (wijk) van Tweede Exloërmond met mooi schoon water. Het waterpeil in Tweede Exloërmond is ruim anderhalve meter hoger dan Eerste Exloërmond zodat er een prima badgelegenheid was met lage walkanten waar dan ook in de zomers graag gebruik van werd gemaakt. De eerste keer pakte mijn vader mij op en gooide mij zo het water in en liet mij spartelen zo leerde ik snel goed zwemmen. Je kon door de velden langs deze zijkanalen binnendoor naar “Tweedemond” lopen waar de ouders van mijn vader woonden. Je moest dan wel de weg weten want die zijkanalen kwamen allemaal van een verbindingskanaal wat precies tussen de beide monden lag en er was maar een brug over dat verbindingskanaal. Liep je fout dan moest je weer helemaal teruglopen om daar de juiste kant te nemen. Naar Opa liep je dan ruim een uur.

Op mijn 2e verjaardag waar later de bungalow van Bartelds werd gebouwd

Ook was er verder op een “pompsloot” voor het afwateren van het land. Die sloot ging dan met een duiker onder de straat door en die was zo ruim dat je er door kon kruipen. Nadat ik er in kwam vast te zitten mocht dat niet meer maar het was toch wel aantrekkelijk om daar stiekem te spelen. Met de kinderen uit de buurt speelden we ook bij Bouwman de aannemer die twee huizen van ons af woonde. Daar konden we bouwen in de zand- en grind-hopen die naast de werkplaats lagen. Ook kon je daar heel mooi verstoppertje spelen tussen de opgestapelde bouwmaterialen.

Tussen Bouwman en de bakkerij woonde Heebels en daar waren oudere kinderen die weer met mijn oudere broers optrokken. Aan de andere kant van de bakkerij was een grote boerderij daar woonde Bartedls. Hun zoon nam later de boerderij over en zij bouwden op de akker naast ons een bungalow.

Een eindje verder staat de loods van mijn vriendjes vader Van ‘t Optende. In de loods stonden twee dorsmachines en bijbehorende “pages” (strobalen persers genoemd naar neerbuigende Pages) en andere loonwerkers machines.

Dorsmachineloods

Soms mochten we daar helpen, we waren klein en konden zo gemakkelijk door de stro gangen kruipen en daar op de bewegende aandrukkers trappen om zo het mechaniek een beetje in werking te krijgen. Zo kon men dan de bewegende delen van de machine stellen en smeren.

Het dorsen van de rogge en persen van strobalen

Twee huizen verder woonde Harm Dries die melkboer was en die net als mijn ouders zijn waren bezorgde aan huis. Dan nog een paar huizen verder was de OBL school.

Bij de buurman Bouwman was van alles te beleven. Er waren voorraden hout, stenen en dakpannen mooi voor verstoppertje en grote bergen met zand, dus een mooie zandbak voor ons. Hij had een bouwbedrijf en timmerwerkplaats. Geert was daar ook vaak aan het knutselen. Gezinus had een andere hobby hij had een windmolen op het dak gemaakt met een auto dynamo en zo werd er stroom opgewekt voor de accu’s. Het kwam regelmatig voor dat voor langere perioden de elektriciteit afgesloten werd en dan gingen er overal in huis kleine fietslampjes branden. Voor de machines in de bakkerij kregen wij wel stroom, maar dat was krachtstroom voor de motoren. Toch lukte het Gezinus om met de aangepaste acculader de lampjes te laten branden ook als er niet genoeg wind was. Speelgoed was nauwelijks te krijgen in de oorlog maar daar wist Geert wel wat op te vinden. Van hun jongens speelgoed was niet veel meer over. Bij Bouwman werd dan door hem houten speelgoed voor mij gemaakt.

Bouwtekening wipkar

Zo kreeg ik op mijn vijfde verjaardag een echte miniatuur boeren kiepkar. Dat was een werkstuk van hem op de ambachtsschool. In de begin van de zomervakantie werd er elk jaar in het dorp een feest georganiseerd het “Schoolfeest”. De kinderen werden dan op versierde boeren wagens onder grote versierde bogen door naar hun huis gebracht. In de optocht reed dan ook een “zigeuner wagen” mee. Dit was de schaftwagen van de dorsmachine ploeg met allemaal als “zigeuners” verklede oudere jongens die dan telkens als er een kind thuis kwam daar iets weg “roofden”. De meeste meeste ouders hadden dan iets klaar gezet om mee te nemen en als ze dat niet hadden gedaan dan werd er iets echt “geroofd.” Mijn vader maakt daarvoor een hele grote slagroomtaart, die dan uit de bakkerij geroofd werd.

In 1941 voerden de Duitsers spertijd in, dat was een soort avondklok die een tijdspanne had tussen zonsondergang en zonsopgang. De mensen moesten dan in hun woning blijven en zich niet op de openbare weg of in de openbare ruimte bevinden. Op het platteland hield men er zich niet zo aan en Geert en Gezinus maakten er soms een potje van. Ze staken een bezemsteel achter de rug bij hun kraag in de jas en liepen dan in het schemerduister. Ze brachten de mensen aan het schrikken want zo leken ze dan op de landwachters met geweren die op overtredingen moesten toezien. Als de mensen dan weg probeerden te lopen riepen ze spottend hun naam en kregen dan gaten dat ze gefopt waren.

In de strenge winters van 1944 en 1945 was er volop vertier op het kanaal voor het huis. Er werden dan schaatsbanen geveegd en wedstrijden gehouden, Op de ene wal werd een sneeuw heuvel opgericht met een glijbaan naar het ijs en aan de overkant weer met een glijbaan naar boven. Aan de andere kant precies zo. Dan met de sleeën van de een naar de ander klant en weer terug. Ook priksleeën waren erg populair.

Lucht gevecht boven Tweede Exloërmond

In de laatste oorlogsjaren waren er boven de velden achter de bakkerij vaak vliegtuigen te zien die de trein beschoten en luchtgevechten. Door een hekje net achter de tuin stond een bankje waarop je heel goed over de velden kon kijken. Vaak zag je dan de vliegende forten van de Amerikanen terugkomen van de bombardementen op Hamburg of Berlijn.

Lighting
Dubbelstaart wendbare jager

Deze vlogen zo hoog dat het afweergeschut ze niet kon bereiken maar ze werden dan opgewacht door de Luftwaffe jagers die hen aanvielen. De bommenwerpers werden dan begeleid door net iets snellere jagers met de dubbele staarten van de Amerikanen en zo ontstonden er grote luchtgevechten die waren te zien in onze achtertuin. Van mijn moeder mocht ik er niet naar kijken, maar ik wist wel een omweg te vinden. Die gevechten waren erg spectaculair.

Op dinsdag 6 maart de dag voor mijn 4e verjaardag vond de grootste luchtslag boven Nederland plaats in het luchtruim achter onze bakkerij .Er waren die dag 2000 Amerikaanse en Engelse vliegtuigen in Engeland opgestegen om diverse doelen in Duitsland te bombarderen. De Amerikanen vlogen overdag en de Engelsen ‘s avonds. Toen zag je ze overkomen, nu kan je op internet ook nog de details daarvan vinden.

Duitse Fokewolf

De bommenwerper “Blitzing Betsy” werd daar van voren aangevallen door Duitse Focke-Wulf jachtvliegtuigen. Het vliegtuig werd meerdere keren geraakt en vloog in brand. Een paar bemanningsleden hebben het weten te overleven omdat zij met een parachute uit het toestel wisten te springen. De Boeing B-17G Flying Fortress 42-37886 “Blitzing Betsy” van USAAF 388 Bomb Group 562 Bomb Squadron neemt deel aan haar eerste grote luchtaanval op Berlijn.

Formatie bommenwerpers op weg naar Berlijn

Op de terugweg naar de basis Honington worden de bommenwerpers boven Zuidoost Drenthe opgewacht door Duitse jagers. De Luftwaffe schiet vier vliegtuigen neer. De brandende Blitzing Betsy botst in haar val op het commandotoestel B-17G Flying Fortress 42-40054 van de formatie en slaat met haar propellers in de vleugel, slaagt de vleugel van het toestel af te werken en valt daarna neer in Zwartemeer, Het comandotoestel raakt uit de koers en komt op het Schoonebekerveld neer.

Vier bemanningsleden van de Blitzing Betsy komen om het leven, zes worden door de Wehrmacht opgepakt. Bij de crash zijn geen burgerslachtoffers betrokken noch verder enige schade verricht. Zij werden door de Duitsers gearresteerd en naar een gevangenenkamp gebracht.

Op 12 april 1945 werd het dorp bevrijd. Dit gebeurde zonder slag of stoot, ‘s morgens vroeg zagen we vanuit uit het raam van onze slaapkamers boven de bakkerijwinkel de landwachters en Nedelandse SS-ers richting Musselkanaal wegvluchten zonder dat er door militairen op hen gejaagd werd. Mijn broers gingen vanaf die dag niet meer naar school in Musselkanaal omdat het op de weg en over het spoor van Veendam naar Duitsland druk was met vluchtende en agressieve samengeraapte Duitse soldaten en het in dat gebied onveilig was. Pas op 16 april kon je daar weer naartoe. Op 17 april nam mijn broer Geert mij mee naar Musselkanaal. We konden toen aan de westkant van het kanaal ons veilig verplaatsen en zagen aan de overkant van het kanaal hele lange colonnes met van alles met zich meeslepende uitrustingen lopend en met gestolen rijdende fietsen, karren en auto’s naar de grensovergang bij Rutenbrock naar Duisland vluchten.

Kristal ontvanger

Na de bevrijding waren de grondstoffen schaars en heel veel leveranciers waren er ook niet meer. Tijdens de oorlog mocht er niet meer naar de radio geluisterd worden en de toestellen werden door de landwachters ingezameld en bij het gemeentehuis in Odoorn opgeslagen. Toen daar werd ingebroken en er radio’s verdwenen waren werd de controle door de landwachters sterk opgevoerd en moesten alle in de gemeente nog aanwezige mannen ‘s avonds burgerwacht lopen om de toestellen te bewaken. Onze radio was niet ingeleverd, maar daarvoor in de plaats een kristalontvanger die mijn broers in elkaar geknutseld hadden.

Radio 1935

Wij hadden voor die tijd een heel moderne Philips radio en die werd weg gewerkt onder de werkbank in de bakkerij. Ik mocht tijdens de uitzendingen van Radio Oranje niet in de bakkerij komen want ik wist wat een radio was en mocht bij ondervraging dan natuurlijk niet verklappen waar dat die stond. Na de bevrijding kwam de radio weer op zijn oude plaats in de woonkeuken te staan. Mijn jongste broer Derk Arend wist niet wat een radio was en hij mocht dus wel in de bakkerij komen. Hem werd dan verteld dat dat “Opa” was. Toen mijn opa na de bevrijding weer op visite kwam gebeurde er iets vreemds. Mijn broertje Derk Arend stond met verwondering te kijken van de radio naar Opa en van Opa naar de radio. Tsja dat klopte natuurlijk niet.

De oorlog was voorbij, maar de veranderingen gingen langzaam. De bakkerij kreeg weer krachtstroom en de voorzieningen kwamen weer opgang. Geert en Gezinus waren van de middelbare school af en moesten meehelpen in de bakkerij.

Op 1 april 1946 ‘t is geen 1 aprilmop !!! Ging ik naar de 1e klas van de lager school, die begon niet in september, maar in april. Het was maar twee kilometer lopen van de bakkerij naar school. Er waren twee lokalen en de juf van de lagere klassen was de vrouw van meester Angelbroek van de hogere klassen.

OBS Eerste Exloërmond

Mijn eerste schoolschrift schrijven heb ik nog in mijn bezit. In het hele schriftje kreeg ik telkens een 7 voor het schrijven.

schrijfschrifje eind eersteklas

Vader was af en toe nog een echte kwajongen en dan kwam zijn ware aard boven. Hij verbood mij om met stenen te gooien maar op een bepaald moment riep mijn oudste broer “pa ain okster” … “woar” riep mijn vader en Geert wees naar een boom naast het huis. Pa pakte een steen en gooide die naar de ekster dacht hij maar in plaats van de ekster te raken vloog de steen door het keukenraam. Helemaal in gruizels. Mijn oom Hendrik uit Nieuw-Buinen kwam er nieuw glas in zetten.


Er was veel werkloosheid in het veengebied en veel mensen gingen verhuizen naar plaatsen in het land waar wel werk was en daarvoor mensen gezocht werden. Zo vertrokken de broers van mijn vader en moeder naar Rotterdam, IJmuiden, Eindhoven en Groningen. Geesje, de zus van moeder en haar man Hendrik Baas vertrokken naar Velzen IJmuiden-hoogovens en de familie Mulder trokken naar Groningen. Oom Derk de broer van mijn vader had bij een ongeluk op het werk zijn been verloren en kon pas later met zijn gezin vertrekken naar Zwijndrecht.

Geert en Gezinus wilden ook weg, ze zagen niks in het bakkers vak. En mijn vader vond de lange werkdagen ook niet meer zo aantrekkelijk. Ook doordat er een coöperatieve broodfabriek in Musselkanaal kwam wat veel klanten koste. Zo ontstond de gedachte om naar Eindhoven te gaan. Daar was volop werk bij Philips voor vader en Geert. Gezinus kon dan verder leren op de MTS. De bakkerij werd te koop gezet en verkocht. De verkoop werd met bemiddeling van Klaas Prummel geregeld, die ook zorgde voor tijdelijke huisvesting van moeder, Derk Arend en mij in de Tweede Exloërmond. Het huisje, nu Zuiderdiep 253 pal naast het bedrijf van Klaas. De inboedel werd verhuisd naar 2e Exloërmond (toen H145) in diverse ritten met boeren wagens. Alles kon niet in het huisje en werd tijdelijk opgeslagen op de deel van Prummel. De bakkerij werd verkocht aan de familie Rozema die er tot 1952 bakte. Hij verkocht de bakkerij toen aan de familie Hijenga waar zijn zoon Hendrik het werk in 1968 overnam. Die zag het net zo als mijn ouders de toekomst van de bakkerij niet zo rooskleurig was en stopte er mee vier jaar later. In 1972 werd de zaak verkocht aan van der Struik. Ook toen bleek het al snel dat hij moest stoppen. De bakkerij werd ontmanteld en omgebouwd tot woonhuis. Er zijn daarna diverse bewoners geweest. In 2005 is de voorgevel en de indeling van het huis grondig veranderd. Het is nu niet meer te zien dat het een bakkerij met winkel is geweest.

De verbouwing van de bakkerij

We trokken op 21 oktober 1946 in het kleine huisje wat er nu zo uitziet.

In Eindhoven had de oorlog zwaar huisgehouden en er was erge woningnood. Direct een geschikt huis vinden was moeilijk en dus gingen Vader en de jongens in pension bij bekenden en familie.

Lang hebben we niet het huisje gewoond, want vader vond toch relatief snel een woning aan de rand van het centrum van Eindhoven. Het was een behoorlijke verandering vanuit de ruime bakkerij , het huisje was klein en in de winter was het er erg koud. Een foto van het huisje toen kon ik niet meer vinden, het is verbouwd en nu ziet het er zo uit. Het nodigde toen niet uit om vriendjes te krijgen. Wat ik wel leuk vond was dat er in het nauwe gangetje tussen het schuurtje en de stallen van Prummel oud gedumpt speelgoed van voor de oorlog lag, aan speelgoed was in de oorlog niet aan te komen en ik kon er voor mij leuke dingen van knutselen waar ik lang mee speelde. Ik moest ook naar een andere school, de Christelijke lagere school in het westen van het dorp naast de kerk. Dat was 4x op een dag 3,5 km lopen een heel eind. De 1e klas was daar was nog maar een paar maand aan de gang en alles wat ik in die paar maanden leerde had ik al op de school in Eerste-mond geleerd. Ze schreven met blokletters en dat viel erg tegen. Mijn schrijven liep daar erg achteruiten ik kreeg toen slechte cijfers voor het schrijven. Derk Arend ging naar de kleuterschool nog verder weg in Musselkanaal en mijn moeder bracht en haalde hem dan met de fiets.

Geert Eising
Opa Geert Eising

Mijn Opa Geert Eising die ook in de Tweede-mond woonde was weduwnaar van zijn tweede vrouw Geertien Lubbers die in 1938 was overleden. Eind 1946 was hij erg ziek geworden en lag op sterven. Mijn vader was uit Eindhoven het weekeinde voor de kerstdagen overgekomen. Zijn snipperdagen moesten voor het einde van het jaar ook nog opgenomen worden, zo als dat bij Philips was geregeld. hij zou tot na de Kerst blijven. Geert en Gezinus bleven de Kerstdagen in Eindhoven. We logeerden toen al bij Opa in zijn huis waar mijn moeder en tante Antje Opa verzorgden. Derk Arend en ik sliepen in een bedstee in de voorkamer waar ik erg slecht in slaap kon komen vanwege een statig tikkende Friese-staartklok. Op dinsdag de dag voor Kerst overleed Opa. Vader kreeg van Philips vrij om als oudste zoon de zaken rondom zijn overlijden te regelen. Na de begrafenis zijn wij met het gezin naar Eindhoven gegaan om met vader naar huizen te gaan kijken. Het was een hele onderneming om in Eindhoven te komen. De treinen reden heel erg onregelmatig en stonden soms uren stil. We moesten die dag helemaal over Amsterdam, Haarlem, Rotterdam en Breda omrijden omdat er aan de bruggen over de grote

Oude houten treinwagens

rivieren gewerkt werd. Er reed oud Duits railmateriaal met wagons waarin houten banken zaten. De treinen waren soms overvol. De reis van Drenthe naar Eindhoven duurde van 6.00 uur tot ‘s middags 16.45 uur. Eerst met de bus naar Beilen en dan met de trein. In Meppel overstappen op de trein die uit Leeuwarden kwam die ging tot Zwolle. Met de bus over de noodbrug naar Hattem en daar wachten op de trein naar Amersfoort. In Amersfoort ging de trein naar Utrecht niet naar Utrecht maar Hilversum.

Personenvervoer in goederenwagons

Daar hoorden we dat we om moesten reizen in aangepaste vrachtwagons naar Amsterdam. Dan naar Haarlem, den Haag, Rotterdam en Breda. Ook daar stonden we om de haverklap stil. In den Haag moesten we weer overstappen en was er beter treinmateriaal. Nieuwe elektrische treinen. In Eindhoven gingen we met de stadsbus vanaf de Markt naar Woensel.

Bus station op de Markt

We logeerden bij de familie Wiersma aan de Hans Vredeman de Vriesstraat. Vader had logies een paar straten er van af op het Snelliushof. Het was een hele belevenis daar in Eindhoven. Geert verwende ons met mooi hebbedingetjes van de Hema in de stad. Moeder ging met vader huizen kijken maar of je die mocht kopen en in gaan wonen lag aan een vergunning die je van de noodhuisvesting moest krijgen. Na een week moesten wij weer terug naar het Noorden. Het vroor dat het kraakte. De terugreis kon weer over Utrecht want er kon met de bus weer over de herstelde verkeersbrug over Waal gereden worden die weer was open gesteld. En we hoefden toen maar twee keer over te stappen in betere treinwagens met gelukkig goede verwarming.

Kinder schaatsen

Het werd een strenge winter, veel sneeuw en op het kanaal lag een dik pak ijs. Ik had jongens schaatsen, van die houtjes, waarmee ik naar school kon schaatsen. Op het kanaal lag weken lang ijs waarvan ik mooi gebruik kon maken. Toen het ging dooien bleef ik door schaatsen totdat ik boos door de veldwachter van het ijs gejaagd werd, het was te gevaarlijk geworden.

Vader schreef in de tweede week van maart een brief dat hij een huis gekocht had in het centrum van Eindhoven en dus gingen we weer naar Eindhoven op woensdag 12 maart want moeder moest daarbij zijn voor de huisvesting en de notaris. Om 7.00 ‘s morgens op de fiets naar Exloo en daar op de bus naar Beilen. Ditmaal met de trein naar Amersfoort en over Hilversum naar Utrecht. Van Utrecht moest je eerst met opleggerbussen naar het station Geldermalsen en vandaar met de trein verder naar Eindhoven. (klik hier voor een film hierover) Die trein had vertraging maar we kwamen rond 15.00 in Eindhoven aan.

Aankomst in Eindhoven bij de Philips klokkentoten

Gezinus haalde ons af van de trein. We logeerden bij de hospita van vader op het Snelliushof. De volgende dag werd het huis beken en het woningbureau van Philips hielp vader met de te regelen zaken. Het huis in de Oranjestraat beviel moeder wel en dus werden de voorbereidingen voor de koop gestart bij de gemeente en Philips. Vader had de week daarvoor al contact met de makelaar van het Philipswoningbureau en dat was verstandig bleek later.

Wij bleven de rest van de week in Eindhoven en Derk Arend en ik kregen nieuwe kleren. Het stad-ten beviel ons wel. In de gangen van de V&D stond een raar uitziende man met een groot blad voor zijn buik aan een riem om zijn hals pinda’s te verkopen. Het was een chinees hij zei “pinda-pinda-lekka-lekka” wat we vermakelijk vonden. ik denk vandaar de uitdrukking “pindachinees” . Ook de lunchroom bij de Hema was een feest. Het fenomeen stadsbus ondervonden we nu ook beter. Dat is heel wat anders als in Drenthe lopen, lopen en lopen. Maandag de 17e wilde moeder de eerste trein naar het noorden en dat betekende wel weer naar het station lopen want zo vroeg reden er nog geen bussen. Het stormde die nacht en ochtend ontzettend. De pannen vlogen aan aan het einde van de Boschdijk van de daken en op het station had de trein behoorlijke vertraging. Er kwam heel wat regen uit de lucht en de rivieren waren gezwollen ook door het smeltwater van alle gesmolten sneeuw uit de bergen en overstroomden het oosten.

De terugreis ging voor het eerst zonder problemen. Het was verder erg rustig in de trein. Alleen van Hattem naar Zwolle ging nog met de bus. We waren vroeg in de middag weer thuis.

In maart was het weer wat vriendelijker geworden. De juffrouw van de eerste klas was erg streng. Tijdens de les mocht je niet naar de WC en ik moest zo nodig. Ik had dit al een paar keer aangeven, kon het niet meer ophouden en deed het in mijn broek. Dit was zeer ongemakkelijk en ik werd toen naar huis gestuurd. Dat was niet makkelijk om met een vieze broek aan naar huis te lopen. Toen zag ik achter een huis zo’n kakhuisje staan en er lag een stapeltje oude kranten in waarmee ik kon poetsen. Er stond een vat met water naast en daar kon ik me wat verschonen. Met de vieze uitgetrokken onder kleren in een krant ging ik naar huis waar ik op moeder en Derk Arend moest wachten tot die van de kleuterschool terug kwamen. Ze hebben erg om gelachen wat ik toen ook maar deed.

Aan het eind van de maand werd de verhuisdatum bevestigd, het huis was inmiddels van ons geworden maar er waren behoorlijke problemen met de oude eigenaren de heer en mevrouw Appon. Die nog de bewoners van het huis waren. Ze kregen van de noodhuisvesting van de gemeente Eindhoven geen vergunning om in een huis drie straten verder op te betrekken. Ze hadden daar een boven appartement gehuurd zonder er vergunning voor te hebben. Door hun oorlogsverleden werd hun dit geweigerd. Ze wilden eerder bij een broer van hem die 7 huizen verderop in de Oranjestraat woonde intrekken maar hadden daar ook al problemen mee ondervonden. Al met al werd door mijn vader geëist dat ze uiteindelijk de boven verdieping, de serre en keuken beneden zouden ontruimen wat ze uiteindelijk toezegden. De verhuisdatum werd vast gesteld op 8 april 1947. Op 6 april kwam er een grote verhuiswagen van Jac van Vroonhoven uit Eindhoven voorgereden half in de middag. Mijn oudere broers waren uit Eindhoven meegereden en konden zo meehelpen met het inpakken en laden.

De verhuizing naar Eindhoven is door mijn jongere broer Derk Arend in een verhaal van over de verhuizing beschreven wat hij schreef voor het blaadje “Het Pierwaaiertje” in 1983, onder de titel “Landverhuizers” het verhaal van de immigratie -vlak na de oorlog- van zijn ouders vanuit 1e Exloërmond naar Eindhoven. Klik hier voor dat verhaal.

In zijn verhaal staan wat onjuiste zaken zoals, dat hij een jongere broer heeft Terwijl hij de jongste is ook het jaartal is niet juist. Ach hij was vijf jaar en kon zich niet alles meer zo precies herinneren.

Toen aan het eind van de middag de verhuiswagen, op voor de nacht nog benodigde slaapspullen na, geladen was stond de verhuiswagen naast de schuur van Prummel en konden we in de schuur met zijn allen op kermis bedden slapen. De volgende morgen wilden we al vroeg vertrekken echter de verhuiswagen wilde met geen mogelijkheid van zijn plaats. Het was de afgelopen weken zo nat geweest dat wielen geen vat konden krijgen op de drassige en nog bevroren ondergrond, ze zakten steeds dieper weg. Er werd toen door Prummel een zware legerwagen georganiseerd die de verhuiswagen op de straatweg trok. Geert en Gezinus gingen met mijn vader achter in de laadbak van de wagen bij de deuren op de kamerstoelen in het donker bivakkeren. Ook de kippen waren onder een tafel in een thee kist nog uit de bakkerij geplaatst. Moeder, Derk Arend en ik mochten voorin in de ruime cabine.

Zo vertrokken we toch nog aardig op tijd. De tocht ging via Exloo en Odoorn naar Emmen over Coevorden en Ommen door naar Zwolle. Na Zwolle kwam de eerst hindernis bij overgang over IJssel.

De IJsselbrug was in de oorlog twee keer opgeblazen bij het begin van de oorlog door het Nederlandse leger om de Duitsers tegen te houden en bij de bevrijding door de Duitsers om de Cannadezen tegen te houden. Het zicht op het herstel was heel imponerend. Er was een noodbrug naast de opgeblazen restanten van de brug gebouwd waar het verkeer om de beurt langzaam over mocht rijden. Er was maar één rijstrook beschikbaar. Voetgangers en fietsers moesten van een pont gebruik maken. Net over de brug sloegen we links af naar Hattem. Een paar honderd meter verder was een spoorwegovergang welke in die tijd nog onbewaakt was met een erg hobbelig en ongelijk slingerende wegdek. De chauffeur was met al zijn aandacht meer bij de weg dan bij een naderende trein. Hij kon nog net voor de treinstoppen door hard te remmen. Vader en de jongens vielen met hun stoelen om vertelden ze bij de eerste stop voor koffieiets verderop in Hattem.

Het was de hele dag bewolkt met vooral op de Veluwe en verder in Gelderland kleine regenbuien. De weg naar Apeldoorn ging door een aantal kleine Veluwedorpen. In Apeldoorn kwamen we langs het paleis van koningin Wilhelmina. Hier werd een geoefend voor een parade van de Marechaussee. We moesten omrijden om de weg naar Beekbergen weer te vinden.

Bij Beekbergen gingen we de heuvels in en omdat het etenstijd was geworden vonden we een geschikte parkeerplaats langs de weg net voorbij de Woeste hoeve. Daar weden de stoelen uit de achterbak gehaald en konden we even de benen strekken en de boterhammen verorberen.

Het parkeerplaats was bij een monument van het ombrengen van 117 gevangen uit verschillende gevangenissen. Het was een represaille voor een aanslag op Hanss Rauter. De Binnenlandse Strijdkrachten waren er op uit geweest om een vrachtwagen van de Wehrmacht, te stelen om wapens en andere spullen voor het verzet en een partij varkensvlees die in Epe lag opgeslagen te transporteren. De (BS) hielden in de nacht van 6 op 7 maart 1945 bij Woeste Hoeve Duitse legerauto aan gekleed in eerder gestolen duitse uniformen. Het bleek geen vrachtwagen te zijn maar de stafauto van Hanns Rauter, de hoogste SS’er in Nederland. Van de drie inzittende overleefde alleen Rauter het. Hij nam later revanche op nachtelijke confrontatie wat de opmaat wordt tot een ongekend drama en de grootste massa-executie van de oorlog in Nederland.

We vervolgen de weg over de hoge Veluwe heuvels naar Arnhem. In Arnhem zien we de grote vernielingen van de binnenstad bij de brug over de Rijn. We hoefden niet meer met de veerboot over de rivier. De twee noodbruggen waren twee maanden daarvoor in gebruik genomen. Eén was gebouwd door de Canadese en één door de Nederlandse genie. De brug op de foto is op de oude pillaren herbouwd. Tussen de beide baileybruggen was loop/fietspad met planken aangelegd. Eén maal over de Rijn ging het in snel tempo naar Nijmegen. De weg was het jaar daarvoor als een autobaan opengesteld tot Lent waar hij aansloot op de weg naar de Waalbrug

Bij Lent onder het spoorviaduct kreeg je ineens het zicht op die hele grote brug die een geweldige indruk op ons maakte. Vooral Derk Arend die het er nog lang over had. Deze brug was nagenoeg onbeschadigd in handen gekomen van de geallieerden. Aan de overkant kwam je langs de ruïnes van het Valkhof met daarachter door de oorlog de ook zwaar getroffen binnenstad. De oorzaak hiervan was dat het oorspronkelijke doelwit in Duitsland door slecht weer niet door de talrijke bommenwerpers bereikbaar was. De vliegtuigen die op weg waren naar Berlijn, Osnabrück en Hamburg kregen na een terugroepbevel op zoek te gaan naar een target of opportunity, een ander geschikt doel dat wel kon worden gebombardeerd. Op 22 februari 1944 bombardeerden de bommenwerpers daarom Nijmegen, Arnhem, Deventer en Enschede. Vanaf de hoge Rijnbrug volgden we de later genoemde “Hellangels route” in omgekeerde volgorde naar Eindhoven, eerst bij grave over de Maas en dan door de Brabantse dorpen. In Son was men druk met het herstellen van de oorlogsschade van brug en konden we daar niet over het Wilhelminakanaal. Daarom werd er omgereden naar Best om daar van de noodbruggen over het kanaal gebruik te maken. Zo reden we over de Boschdijk om half drie Eindhoven binnen. De chauffeur reed eerst langs zijn bedrijf en haalde daar een collega op om mee te kunnen helpen bij het uitladen.

Het was nu nog maar een klein eindje naar ons nieuwe huis nummer 4 aan de Oranjestraat.

Ons huis in Eindhoven zoals wij die aantroffen in 1947

Er werd snel begonnen met het uitladen van de spullen. Eerst moesten de spullen van Appon wat compacter bij elkaar geschoven worden. Ze hadden veel te veel ruimte in beslag genomen wat niet afgesproken was. In de voorkamer was niets op geslagen wat wel afgesproken was en de doorgang naar de keuken die achter het huis was gebouwd zou door de schuifdeur en de serre lopen was net als de serre bezet met de huisraad van Appon. Toen alles zo stond als overeengekomen was hadden de vijf mannen toch wel snel de grote stukken op de plaats gezet. De huisraad wat we in het kleine huisje gebruikten werd ook geplaatst. Alles wat bij Prummel in de schuur was opgeslagen in dozen was meegenomen werd nu in de serre opgeslagen. Zo vertrok de verhuiswagen om half zes en konden we ons klaarmaken voor de stamppot die moeder al de vorige dag in Drenthe al had gemaakt. We bewoonden op de boven verdieping. Daar waren aan de voorkant twee slaapkamers en een grote ruime kamer aan de achterkant af gescheiden door een houten wand en achterin een verhoging boven de opkamer. Aan de voorkant werd de kleinste kamer ingericht als woonkamer en de grotere kamer als slaapkamer voor Geert en Gezinus. De achterkamer had maar één raam en het gedeelte boven de opkamer was bijna een halve meter hoger. Daarop kwam een dubbel bed voor Derk Arend en mij. Vader en moeder sliepen op het onderste gedeelte waarop ook nog ingepakte dozen opgestapeld stonden. Onder het verhoogde gedeelte was een opkamer en daar sliep de heer Appon. Mevrouw Appon sliep beneden in de voorkamer op een divan. Zo werd de eerste nacht doorgebracht.

De volgende dag gingen vader, Geert en Gezinus naar hun werk bij Philips. Bij thuiskomst na het werk werden daarna de spullen van vader en mijn oudste broers bij de hospita’s opgehaald met een geleende bakfiets. Moeder had het boven gezellig gemaakt. Zo konden we toch zei het wat primitief wonen. De keuken moest gedeeld worden en achter in de serre was voor ons ook nog een zitje waar we konden eten. Daar stond ook de kooi van de pappagaai van Appon die al snel het Drents wat wij spraken leerde na te praten. Achter de serre was een kleine plaats met wat struiken en een grote kersenboom, waar voor de kippen een noodhok was gemaakt. Door een in de schutting aan de achterkant gemaakte poort kwam je op een smalle gezamenlijke brandgang met om de hoek een brede gang naar de achter gelegen Mauritsstraat.

De buurt was erg nieuwsgierig naar wat er allemaal gebeurde en het duurde dan ook niet lang of er werd kennis gemaakt met de buurt kinderen. Dat waren er veel meer dan in de Exloërmonden. Derk Arend en ik pasten ons snel aan we gingen ons ook anders noemen Derk Arend werd Dick en ik ging Henk heten. Geert en Gezinus hielden hun namen. De pappagaai kende ons al snel en als we binnen kwamen riep hij altijd in het Drents: “Moi”. We hadden op de scholen in Drenthe redelijk Nederlands geleerd en spraken dat netter en beter dan de Brabanders, dus daar hadden we geen moeite mee, ze vonden ons deftig spreken. Thuis werd er wel de eerste tijd Drents gesproken en de pappagaai leerde dat Drents vrij vlot. Hij riep dan te pas en te onpas “Jongens etn thuus komn ” En toen er een kat van de buren in de serre kwam hij in zijn kooi wild begon te fladderen en we de kat weg joegen riep hij “poes – poes – poes” waarom we erg moesten lachen.

We gingen al snelde omgeving verkennen en we liepen met gemak alles af, want dat lopen waren we gewend. De eerste zondagmorgen liepen we naar het station. We liepen midden op de straat de drukke Emmasingel en speelde dat we de stadsbus waren. We kregen te horen dat dat niet kon, dat was te gevaarlijk.

Over de Emmasingel tussen de Philips gebouwen door en zagen de spoorwegbrug naast de Woenselse overweg. Bij het station kwamen we niet omdat we boven op de loopbrug in de rook en de stoompluimen van de locomotieven stonden en dat was een prachtige ervaring, nu kunnen we nog precies in onze gedachten de rook proeven. Vanaf de brug had je een ruim overzicht over het drukste kruispunt van Eindhoven en de vernielde winkels op de Demer. De loopbrug was er gekomen om aan de ander kant van het spoor te komen tijdens de tijd dat de overweg gesloten was. De overweg was meer dicht dan dat hij open was voor het doorgaande verkeer naar het noorden van de stad en het doorgaande landelijke verkeer. De vele afsluiting van de overweg werd mede veroorzaakt door het rangeren van wagons met goederen van en naar Philips en het drukke militaire spoorverkeer.

In de Mauritsstraat de straat achter ons huis waren ook drie huizen vernield. Tijdens kermis in 1943 viel er in de Mauritsstraat één bom. Het was op een prachtige maanheldere stille zomernacht. Geen geallieerde vliegtuigen in de lucht, geen luchtalarm dus. De overwegwachter bij het station aan het Lodewijk Napoleonplein had het vliegtuig zo laag over zien komen dat hij het hakenkruis op de romp kon zien. Later bleek dat het een Duits vliegtuig was geweest opgestegen vanaf het Fliegerhorst Welschap met een zeemijn aan boord die eigenlijk te zwaar was voor het vliegtuig zodat deze geen hoogte kon maken. Om zelf niet te crashen dropte hij toen die bom. In 1948 waren de restanten van deze vernielde huizen gewild speelterrein voor de jeugd. De bewoner naast de ruïnes van de huizen had de sleutel van de voordeur van het linkse huis waarvan de ingang hal nog intact was en hij gebruikte de schuur als fietsenstalling. Hij trad ook min of meer op als bewaker van de ruïne. De kelders van de huizen hadden zich gevuld met regenwater. Onder de fundamenten naast de kelders waren grote kruipruimtes waar je je goed kon verstoppen. Van het rechtse huis stond een deel van het geraamte nog overeind wat ook nog gedeeltelijk intact was. Je kon daar via oude ingebouwde kasten in de woonkamer en de keuken omhoog klimmen naar de er boven gelegen verdiepingen en zelfs naar de vliering die te bereiken was via de ruimte bovenin de erker van het raam van de voorslaapkamer. Daar hadden we een onzichtbare geheime doorgang in gemaakt met een oude deurslot die goed verborgen was. Je kon dan door de kapotte achterkant van de vliering in de nok zo op het platte dak komen en ook van al de huizen er naast in de straat. Op dat platte dak groeide weelderig de klimop waaronder je met gemak in de gemaakte schuilplaatsen kon verstoppen. In het huis naast de ruïne was een kantoor gevestigd en daarnaast was de dansschool van Gerard Need, beiden niet bewoond en dus geen toezicht. Er kwamen van andere buurten ook kinderen in de “kapotte huizen” zoals ze genoemd werden spelen en daar braken dan ook wel eens schermutselingen mee uit. Na de Kerst in 1947 hadden kinderen uit de Julianastraat de overgebleven kerstbomen meegesleept onder de fundamenten van het middelste kapotte huis en daar brand in gesticht. Het rookte enorm en de brandweer en politie die waren gewaarschuwd waren snel aanwezig. Ik was met vriendjes boven op de oude vliering waar we een soort deur tussen het kapotte deel en het nog hele met pannen belegde stuk aan het maken waren. De kinderen van de kerstbomen wisten niet dat wij boven waren en de bandweer was al aan het blussen. Wij moesten zien weg te komen want wij hadden niets met de brand te maken, maar waren wel op eigenlijk verboden terrein. Toen bedachten we als we over het platte dak naar het eind van de huizen verderop gimgen konden we met de handen en de voeten wijduit ons naar beneden konden laten zakken in het vluchtgangetje tussen de huizen. Zo gedaan stonden we even later nieuwsgierig tussen de toeschouwers naar het blussen te kijken.

Meester Smit

De maandag na aankomst in Eindhoven moest ik weer naar school. Vader had al informatie ingewonnen over de mogelijkheden en met moeder kozen ze voor de CNS school aan de Iepenlaan. De eerste twee klassen waren in de oude kleuterschool met twee lokalen aan de overkant van het speelplein. Als iemand naar de tweedeklas moest ging dat door een deur achter in de eersteklas. De lerares van de eersteklas was juffrouw Remmers. Dat was dus mijn 3e eersteklasjuffrouw! –Weer andere leerstof en weer schuin schrijven– wat ik juist had afgeleerd in de vorige eersteklas. Toch ging ik aan het eind van het schooljaar over zij het voorwaardelijk. Dit bleef mij achtervolgen tot de vierde klas bij meester Smit, die heel fijne manier les gaf. Vanaf de derde klas kregen we les in het hoofdgebouw aan de andere kant van het speelplein. Op het speelplein werd ook gymnastiek gegeven in de vorm van buitensporten door meester Stolting die ook les gaf op de Gymnastiek vereniging “Rust Roest”. In de derdeklas kregen we een nieuwe leraar, meester van der Berg. Ik vond dit de moeilijkste klas. Of dat aan mij, de meester of aan de leerstof lag dat weet ik niet.

De tweelokalen van de CNS school voor de 1 en 2 klas met de bus van en naar de Bennekel aan de Iepenlaan
Meester Havinga

In de vijfde klas bij meester Havinga ging het weer mis vooral met taal en Bijbelse geschiedenis, onvoldoendes. Maar bij reken en aardrijkkunde juist heel goed. Het ging zo slecht dat ik er op een gegeven moment genoeg van had en ging spijbelen. Ik hielp de melkboer van st. Peters melkfabriek die een hondenkar ventwagen had en door het Philips dorp bezorgde. Iedere dag tot het ontdekt werd. Havinga speelde viool en met de strijkstok sloeg hij mij soms. Ook het over gaan naar de zesde klas werd een probleem. Als je niet voor vervolgonderwijs naar de MULO, HBS of het Lyceum geschikt bevonden werd moest je weer bij Havinga in de vijfde klas in een aparte rij de zesde klas volgen. Het kon niet missen het werd weer hommeles met hem. De school inspectie vond dat dit zo niet kon en dus kwam ik bij meester van de Wijk in de MULO groep. Tot ieders verbazing ging het bijzonder goed daar, alleen naar de MULO door gaan was er niet bij.

Naar de weg naar school was precies1 kilometer. Tussen de middag werd er thuis warm gegeten. vader werkte toen bij Philips in de gasfabriek op het Willemstraat complex en kon ook thuis Komen en had een halfuur de tijd. We liepen dan dus 4 kilometer op een dag behalve op woensdag en zaterdag, dan had je s’middags vrij. Op die vrije middagen werd de hele stad in de buurt verkend. Er was veel te beleven en ging je dus telkens ergens anders naar toe. In het begin lopend en later op de fiets. Zo leerden we snel de stad kennen. Als het slechter weer was gingen we naar de Philips bibliotheek bij het Philips ontspanningsgebouw, waar we lid van waren en daar kon je dan in de leeszaal je best vermaken.

Er woonde veel jeugd in de buurt en het was daar geweldig om met elkaar te spelen. Vooral mijn boeren wipkar was een gewild speel object. In de vierde klas kreeg ik mijn eerste fiets. Het was een samengestelde fiets met allemaal los verzamelde onderdelen. Er zaten klossen op de trappers want anders kon ik er niet bij komen. Het bereik was zo wel groter en de actieradius werd verder uitgebreid. Bijna alle plekken in de stad werden verkend en werden de afstanden steeds groter. We bezochten het vliegveld en de kazernes op de Ooirschotse heide.

Ook de Woenselse overweg gingen we vaak naar toe. Je had op de brug goed overzicht over de resten op de enorme kale vlaktes van de mislukte Engelse bombardementen op 6 december 1942 die de radiobuizen productie voor het Duitse leger in de Philips fabrieken moesten vernielen. De bommen moesten de fabriek bombarderen maar het er naast gelegen centrum van de stad werd geraakt. Het hele noordelijke gedeelte van het winkelcentrum werd grotendeels vernield aan beide zijden van de overweg. Het bombardement door de Engelsen “operatie Oyster” genoemd was gericht op de radiobuizenfabricage van Philips. De aanval was vastgesteld op 3 december, maar vanwege ongunstig weer werd de actie opgeschoven naar 6 december; een zondag. Hieraan hebben velen het leven te danken, gezien dat op zondag in de fabrieken niet werd gewerkt. Tegen half twaalf begon de de aanvalsmacht op verschillende vliegvelden in Engeland met de start. Voorop gingen 36 Bostons in formaties (boxes) van 6, achter hen 47 Ventura’s, de 10 Mosquito’s als het laatst de lucht in. Van een afwerphoogte van 700 meter werden de bommen losgelaten op de lampenfabriek. Echter ze misten het doel de bommen vielen net achter de fabriek en vernielden een gedeelte van het hoofdkantoor en het daarachter gelegen winkel centrum Al de andere oorlogsschade was overal in de stad nog te zien. Overal elders in de stad werd er gebouwd om de schade te herstellen.

Opening van het hoogspoor en het nieuwe station in 1953
Luciferfabriek de Molen aan de Lijmbeekstraat

Ook de aanleg van het hoog spoor met een nieuw treinstation begon met de aanleg van de tunnels met gegraven putten bijvoorbeeld die naast de door brand verwoeste luciferfabiek. In deze put kon je mooi pootje baaien en werd een van mijn sandalen door vandalen in de put gegooid en die was ik dus kwijt wat thuis nogal problemen gaf. Dat waren ook mooie plekken om je te vermaken

De aanleg van het hoogspoor trok door de hele stad een heel lange bouw plaats . Het hoogspoor bestaat uit ruim zeven kilometer zand en bestaat uit zeven tunnels die Eindhoven met Woensel verbind. De Vestdijktunnel verbinding met de snelweg naar Woensel en Helmond. De Boschdijktunnel (Demertunnel of de Piazzatunnel) zal het winkelcentrum in de stad tot in de Kruisstraat in Woensel voortzetten. De Emmasingeltunnel gaat het grote verkeer naar Den Bosch verwerken. De tunnel bij de Elisabethlaan geeft aansluiting op de komende wegverbinding met Helmond. De drie resterende tunnels (Glaslaan, Beukenlaan, Bezuidenhoutseweg dienden om Woesel met Strijp te verbinden. Na het station over de Dommel ging het spoor weer door als normaal laagspoor. Om de spoordijk aan te leggen was er op korte termijn een partij van 100.000 m³ zand nodig en dit zand was in Westerhoven vlakbij de grens bij Belgie te vinden. Uiteindelijk werd er 230.000 m³ zand aan het hoogspoor in Eindhoven geleverd. Dat waren ruim 32.000 vrachtwagenritten van Westerhoven naar Eindhoven. In de jaren zestig groeide deze “afgravingen” uit tot het Eurostrand met de “grootste speeltuin, zwempoel van Europa” wij noemden het de ViVi. Je had een uur nodig om hier met de fiets te komen. Later in 1983 is het overgenomen door Sporthuis Centrum en is het latere bungalowpark Center Parcs  geworden. 

In deze bosrijke omgeving waren veel smokkelpaden tussen Nederland en België Ook dit was mooi speelgebied waar we soms tussen de jacht op smokkelaars en de Grens marechaussee geraakten wat best gevaarlijk was. Op de hardere wegen vond je dan de kraaienpoten die de smokkelaars uitstrooiden.

De watersnoodramp van 1953 voltrok zich in de nacht van zaterdag 31 januari op zondag 1 februari. Die zondag stormde het nog de hele dag door en bij hoogwater bereikte het een hoogte van 4,5 meter boven het normale pijl. Alles was die zondag afgelast, ook de jeugddienst in Gestel waar ik op de fiets naar toe was gereden. Toen ik terug reed zag ik een hele lange colonne met Dukw’s door de stad rijden die zich verzamelden op de Grotemarkt.

Dit waren soort amfibie-vrachtwagens met een scheepsschroef een boeg met anker en een roer. ze konden rijden en varen. Ze waren van het Amerikaanse leger uit Duitsland en kwamen helpen om mensen in overstroomde gebieden te evacueren. Het Engels wat we in de 7e klas kregen kon ik mooi gebruiken om te oefenen door met de soldaten te praten. Er ontstonden allerlei spontane acties zoals het afstaan van speelgoed. Dick en ik hadden met sinterklaas elk een hangaar vol met plastic vliegtuigen gekregen waarvan we er één hebben gedoneerd. Op school werd er ook veel aandacht aan de watersnoodramp besteed. Er werd een expositie ingericht. Ik ben daarvoor aan het knutselen gegaan en heb op een stevig houten plaat een grote kaart van de watersnood gebieden gemaakt. De getroffen ramp-plaatsen werden voorzien van gekleurde fietslampjes. Rondom op de rand waren de namen van de getroffen plaatsen gezet voorzien met tekst van het gebeurde met een drukknop. Zo werd duidelijk gemaakt wat en waar zich iets voorgedaan had. Het werd de grote blikvanger. Het schoollokaal was voor film voorstellingen ingericht en na de expositie mochten we er een handenarbeid/knutsel lokaal inrichten. Ook mochten we naast de school een Schooltuin aanleggen waarin bloemen en struiken werden gezaaid en gepoot.

Het “Belse” lijntje (Belgisch) langs de Hagenkampstraat

Mijn ouders misten de grote tuin die zij in Drenthe hadden en gingen opzoek naar een volkstuin. De eerste tuin kwam van een man die bij het spoor werkte en lag langs het spoor, wat het Belgische lijntje genoemd werd direct achter het perron van de halte Lodewijk Napoleon plein, langs de Hagenkampweg. Deze halte werd 2x per dag gebruikt voor het vervoer van Philips personeel uit Hasselt in België en de ertussen liggende plaatsen. De mensen konden daar dan uitstappen en naar het Philips terrein aan de Willemsstraat lopen. Ook reden vandaar bussen naar de fabrieken in het verderop gelegen Strijp. De tuin was de smalle strook aan de overkant van het spoor en
30 meter lang. Het was niet zo vruchtbaar en een paar jaar later vond vader een andere tuin dichterbij achter een garage bedrijf tussen de Hoogstraat en de van Meckelenburgstraat waar het beter groeide. Toen daar de Maurisstraat doorgetrokken werd moest hij weer verkassen. Ditmaal naar de Anna van Engelandstraat de plek waar nu het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gebouw staat. Dat was een beste plaats voor een tuin. Het riviertje de Gender stroomde er langs en er was kleiachtige grond. De Gender stroomde verder als een schoon heldere beek tot de Elias fabrieken waar er vele uitgewassen kleuren verfstofbaden in geloosd werden.

De Gender achter de melkfabriek met het vonderke

De Gender stroomde verder langs de st. Petrus melkfabriek waar ook het spoelwater erin geloosd werd, het bruggetje heette Het Vonderke en was de enige verbinding tussen stadsdeel Strijp en Gestel. Daarna verdween hij onder de Willemstraat door naar het Philips terrein en ging daar verder ondergronds om uiteindelijk in de Dommel uit te komen achter het station. Dat riviertje vormde bij de tuin de afscheiding van een gebied wat de Engelsbergen heette. Hier lagen grote voorraden oud leger materiaal wat natuurlijk de nieuwsgierigheid van de jeugd trok. Met een loopplank kon je de gender oversteken. Er liepen bewakers rond maar je kon je goed overal in verstoppen en als je je dan rustig hield werd je niet gevonden. Er lagen ook hele bergen met brandblussers die over de datum waren waar je best ver mee kon spuiten, “het” vermaak op die plek. Lang heeft dat niet geduurd, de boel werd op grote legerwagens afgevoerd. Er stonden ook legerwagens op dat terrein met nog benzine in de tank en die kon je starten en mee rondrijden en dat vonden we tof. Een leuk verhaal van het Vonderke gebeurde op een mooie zomeravond.

Café, Vonderke en de melkfabriek met uitgaande drukte van de Philips fabriek

Wij waren gaan zwemmen in het Beatrixkanaal bij het vliegveld en op de terugweg nam Dick de bocht wat te ruim. Dat was de afslag van de Willemstraat het weggetje over het Vonderke heen en dat lukte Dick niet. Hij vloog met fiets en al door de zijdeur van het café wat daar op de hoek stond. Hij stopte tot verwondering met fiets en al aan de bar. Hij was nog te jong voor een pilsje. We moesten daar vaak nog om lachen.

In de binnenstad was veel te beleven. De Engelsen hadden de radiobuizen fabriek van Philips waar een dependance voor vliegtuig radio van Telefunken in gevestigd was op het oog als doelwit waar ze uitgebreide verkenning van maakten hier is te zien hoe de Demer, het Felle-noord en het Emmasingel complex van Philips er voor het bombardement uitzagen. Het werd code Operation OYSTER genoemd.

Operation OYSTER het Sinterklaas bombardement op 6 december 1942

Op het terrein van de Felle-Noord aan de overkant van de Woenselse-overweg stonden nog enkele gebouwen die de Engelse bombardement van 6 december 1942 hadden overleefd. Het doel was de radiobuizen fabriek van Philips maar deze werden nauwelijks geraakt, de noordkant van het winkelcentrum de Demer werd totaal vernield. Aan de rand van het getroffen gebied bevonden zich een hele grote opslagplaatsen en wijnkelders van wijnhandelaar Boex die gedeeltelijk intact bleven en nog niet opgeruimd waren. We konden daar goed rondstruinen en nog van alles vinden.

In één van de overgebleven cafézalen op het Felle-noord werd op woensdagsmiddag jeugd bijeenkomsten georganiseerd met spelletjes. Er was ook ook een kleine bioscoop waar je goedkoop naar allerlei filmvoorstellingen kon gaan. We mochten daar niet naar toe, maar het was wel verleidelijk en dan ging je stiekem niet naar de spelletjes maar naar de film. Het geld verzamelde je door lege flessen naar de slijterijen terug te brengen die je in de buurt verzamelde. Veel flessen werden weggegooid omdat ze iet meer wisten waar ze vandaan kwamen. Elke slijter had zijn eigen flessoort en het statiegeld was voor die tijd behoorlijk.

De net niet door het bombardement geraakte bioscoop “CITY”

Het koste toen 50 cent voor de zaal en 65 cent voor het balkon wat je snel bij elkaar had met de lege flessen. Door te sparen had je best een aardig bedrag gespaard. Met dat gespaarde geld gingen we ook reisjes maken. In de prins Hendrikstraat hoek Smitsstraat was de garage van Jac van Dijk die autobussen exploiteerde en ook een klein reisbureau die dag reizen aanbood. Als dan zaterdagmiddag mee ging helpen de bussen wassen kon je dan wel eens een reisje scoren.

Touringcar Jac van Dijk

Het eerste reisje ging naar Monschau met een spiksplinternieuwe autobus. Een paspoort hadden we niet, maar dat was ook niet nodig, er werd met een passagierslijst gewerkt

Zo kwamen we over Aken en langs de Siegfriedlinie in Monschau

Zo werden er diverse dag reizen gemaakt, naar de bollenvelden, Dinant in België en een rit langs de Rijn.

Het verzamelen van de lege flessen liep zo goed dat we in de brandgang achter het huis een provisorische schuur bouwden waar we de flessen konden opslaan en sorteren. De planken hiervoor werden in de buurt verzameld. De schuur werd tegen de muur van het fietsenafdak ven de Nuts MULO school en onze schutting bevestigd. We woonden daar in de Oranjestraat naast een hele serie scholen in de straat de Nuts MAVO en een dependance van het gemeente Lyceum. In de van Egmondstraat stond de Textielschool en door een brede gang gescheiden de Ambachtsschool

Achter de ambachtsschool vonden we mooie planken voor het dak en de deur waar natuurlijk ook een slot op moest. Sloten vond je genoeg in de diverse puinhopen….. maar een sleutel nee dus, die moesten we zelf maken en dus werd het slot omgebouwd op een bestaande sleutel. We deden dit in de in aanbouw zijnde nieuwe brandweerkazerne aan de van Edenstraat. Daar waren ze de verwarming aan het aanleggen en konden het gereedschap wat daar rondslingerde gebruiken. Van de lasstaven die daar lagen konden we mooie scherm sabels maken.

We spaarden ook Bleuband boter zegels en toen we er genoeg hadden voor een bolderwagen werd die aangeschaft. Het was een bouwpakket die je zelf in elkaar moest zetten. De wagen diende voor allerlei knutsel activiteiten zo werd er een mini tank van gemaakt met een kanon van van kachelpijp. we deden daar dan carbid in en dan knalde de deksel er van af. Op een gegeven moment schoot de deksel van de knal bus in de kachelpijp met een grote klap er van af en vloog deze in de spaken van een langs rijend fietser. Laat dat nu net een jeugdpolitie agent in burger zijn. We moesten mee naar het politiebureau en daar hebben we de hele woensdagmiddag allerlei karweitjes moeten opknappen zoals schoenenpoetsen en moesten onze moeders ons om 5 uur komen ophalen.

Op mei 1951 werd het 60 jarig bestaan van de Philips fabrieken gevierd. Bij het onthullen van een standbeeld voor Anton Philips waren er op het 18 septemberplein vele genodigden verzameld. Boven op het afschermhek zie je twee kwajongens die niet waren uitgenodigd. De linker figuur dat was ik op 11 jarige leeftijd.

De werkgelegenheid in Eindhoven trok zo aan dat Philips haast niet aan genoeg goed geschoold personeel kon komen. Je kon je daar opgeven voor de Philips bedrijfsschool. Er werd twee keer per jaar 9 groepen van 25 jongens dus 450 leerlingen voor aangenomen. Voor deze school was erg veel belangstelling er waren elk jaar over de 2000 aanvragen. Je moest voor toegang en selectie een uitgebreide toelating test maken.

Ik werd geselecteerd en wel voor de shift die in april 1953 het jaar daarop begon voor de opleiding van Elektricien/Glasinstrumentmaker. Daarvoor moest ik dus noodgedwongen nog een halfjaar de 7e klas bij meester van de Wijk volgen.

onder contructie
IS NOG NIET AF ER VOLGT NOG MEER

I

image_pdfimage_print
Vertaal / Translate »